De Sjonnies
Je ziet ze ‘s zomers op de camping, matjes in hun nek
Ze dragen visnethempies en ze roken zware Shag, dat zijn de Sjonnies,
de ‘we gaan lekker keten’ Sjonnies
Ze zijn nog net niet crimineel, maar het scheelt niet al teveel
Ze eten kilo’s vette friet en drinken liters bier
waarna ze het Wilhelmus boeren, oh wat een plezier hebben die Sjonnies,
die ‘mot je soms wat van me?’ Sjonnies
Ze laden op het voetbalveld de sfeer met veel verbaal geweld
‘Schop ‘em voor z’n kl..., kolere-lijer, honden-´piep´
Rot op met die rooie kaart, krijg de Spaanse griep
Mot ik soms je smoel verbouwen? Kijk es naar me vuist
Oh, wat had ik graag dat kippennekkie in m’n knuist’
Ze kalken op de muren en ze zwerven ‘s avonds laat
tot ergernis van buren en politie over straat. Dat zijn de Sjonnies,
de teveel decibellen-Sjonnies, die ongecontroleerde gein
moet toch een teken van iets zijn?
‘Kijk es naar je eige’, heb ik soms wat van je ‘an?
Loer toch naar je eigen stomme boeventronie, man
Ja, m'n ouders werken allebei full-time, nou en?
Denk je soms dat ik niet op me zelluf passen ken?'
Hun uitkering verdwijnt in de éénarmige bandiet
Ze mollen telefooncellen en roken nederwiet.
Dat zijn de Sjonnies, de totaal losgeslagen Sjonnies
Je zou haast denken dat de jeugd van tegenwoordig echt niet deugt!
Zijn Sjonnies niet een teken van een ander fenomeen?
Een ziekte zonder naam vreet zich door alle lagen heen
‘t is de fatale schimmel van de onverschilligheid
die als een slagersmes door onze malse zielen snijdt
De pasgeboren baby is een onbeschreven blad
Hoe wordt zo’n kind een Sjonnie, zeg ‘es... Hoe voorkom je dat?
Wat is er loos? Wat maakt die kinderen zo boos?
Één ding staat vast: de Sjonnie is de vaste gast
De vaste gast van wie niet op z’n peuters past
De vaste gast van wie niet op z’n kleuters past
De vaste gast van wie niet op z’n pubers past
De vaste gast van wie niet op zichzelf past ...